Mossen


Uit: Kijk op Mossen, een praktische cursus

© H.Rudi Zielman, Enschede 1996


Wat zijn mossen.

Mossen zijn, net als Paardestaarten, Varens, Schimmels (= Paddestoelen) en Algen Sporeplanten .

De plaats van mossen in het Plantenrijk

Niet vaatplanten Blauwwieren Sporenplanten
Schimmels
Algen
Mossen
Vaatplanten Varens
Bloemplanten Zaadplanten

Dat betekent dat ze zich verspreiden via sporen; dit als onderscheid met zaadplanten. Het belangrijkste onderscheid tussen zaden en sporen kun je niet zien: in een spore zijn alle chromosomen (de dragers van de erfelijke informatie)in enkelvoud aanwezig, in een zaad zijn ze in dubbelvoud aanwezig (net als in de lichaamscellen van mensen en de dieren om ons heen). In een zaad is al een, zeer klein, compleet plantje te vinden, in een spore is dat niet het geval.

Onderscheid met andere groepen planten: de generatie wisseling

Mossen onderscheiden zich van andere sporeplanten door hun levenscyclus: uit een spore (rechtsonder) groeit een voorkiem (protonema)(onder) en daaruit een mosplantje (de gametofyt)(centraal), waarop vervolgens een sporekapsel (sporofyt) gaat groeien. Uit het sporekapsel komen de sporen.

Afgezien van de geslachtelijke voortplanting via sporen zoals hierboven is afgebeeld kennen mossen nog een trucje om zich te vermenigvuldigen: via broedkorrels (vgl. stekjes).

Korstmossen worden soms tot de mossen gerekend. Ten onrechte, want korstmossen zijn een samenleving (symbiose) van een alg en een schimmel. Schimmels hebben een heel andere levenscyclus (en geen bladgroen) dan mossen. Paardestaarten en Varens onderscheiden zich van mossen doordat ze wortels en een vaatsysteem hebben voor watertransport.

Een indeling van de mossen

Zie ook de sheet

De basiseenheid voor het groeperen en naamgeven van planten en dieren is de soort (b.v. Purpersteeltje of Ekster). Belangrijk is te beseffen dat binnen een soort individuen allemaal anders zijn, iedereen (elk mos) heeft een andere (cel-)lengte. Maar die exemplaren lijken wel sterk op elkaar en kunnen, als ze zich gaan voortplanten onderling vruchtbare nakomelingen krijgen. Soorten kunnen gegroepeerd worden tot families als ze veel eigenschappen gemeen hebben (b.v. Bunzing en Hermelijn in de Marterfamilie). Families die op elkaar lijken worden ook weer in groepen bijeengebracht.

De mossen vallen uiteen in twee groepen: de Levermossen en de Bladmossen . De belangrijkste verschillen zijn :

Zoals eerder al aangegeven werd zijn Levermossen ook weer in twee groepen te verdelen : de Thalleuze Levermossen die vaak in een strook of rozetvormige flap op de grond groeien (b.v. Parapluutjesmos) en de Bebladerde Levermossen , die een stengeltje hebben met aan weerszijden een rij blaadjes.

Bovenaanzicht van Bryum bicolor, een topkapselmos

De Bladmossen vallen in drie groepen uiteen. Iedereen kent wel de Veenmossen , die rechtop groeiende stengeltjes hebben en zijtakken in bundeltjes. Meestal groeien ze in of dichtbij water. Mossen met een niet (of als een hooivork) vertakte stengel noemen we Topkapselmossen , omdat het kapsel aan de top van de stengel groeit. Tenslotte zijn er de Slaapmossen met her en der groeiende losse zijtakken, meestal liggend op de grond. Ook het kapsel staat op een (zeer kort) zijtakje.

Thujamos is een slaapmos

Kenmerken om de groepen onder te verdelen

Kapsels komen bij mossen slechts een beperkt deel van het jaar voor. Kenmerken van het kapsel zijn daarom niet erg geschikt om de soorten van elkaar te onderscheiden. Wel worden de kapselkenmerken gebruikt om de soorten te groeperen in onder meer families, waardoor een 'natuurlijk systeem' ontstaat.

De groene mosplant is een heel groeiseizoen te vinden en moet zich al die tijd aanpassen aan de standplaats. Alle soorten hebben daarvoor net iets andere combinaties van bouwstenen ontwikkeld. Sommigen hebben glasharen om zonlicht te reflecteren, anderen hebben een dikke bladrand als versteviging bij inrollen etc. Al die kenmerkcombinaties maken het mogelijk de verschillende mossoorten te onderscheiden. Voor iemand die mossen op naam wil brengen is dat ''wel prettig''. Voor een mossoort staat of valt het voortbestaan met die net iets andere kenmerk combinatie: het is immers van wezenlijk belang om een net iets ander oecologisch optimum te vinden dan een andere soort in de strijd om het bestaan (selectie!).

Het voorkomen van mossen

Standplaats, oecologie

Doordat mossen niet de mogelijkheid hebben water uit de bodem op te nemen moeten er andere maatregelen getroffen worden om in de water behoefte te voorzien. De blaadjes van mossen zijn slechts een cellaag dik.

Daardoor kunnen alle cellen door diffusie water uit de lucht opnemen, als die niet te droog is. Anderszijds moet het waterverlies beperkt worden. Dit kan door een standplaats te "kiezen" die nooit erg droog is, bijvoorbeeld een bos. Bossen zijn dan ook vaak rijker aan mossoorten dan het open veld. Mossen die niet in bossen voorkomen zullen meestal mogelijkheden hebben om het water verlies te beperken als de zon fel schijnt. Vaak zijn er witte glasharen die het zonlicht reflecteren, of de blaadjes rollen erg makkelijk in waardoor er binnenin geen verdamping optreedt. Op hele natte standplaatsen zie je juist vaak soorten met grote cellen die het vocht makkelijk opnemen. Doordat mossen veelal neerslag direct opnemen, kunnen ze aanwijzingen geven voor de kwaliteit van die neerslag, ofwel de lucht kwaliteit. De Haarmuts-soorten zijn daarvan een duidelijk voorbeeld, zij gaan achteruit als er veel zwavelzuur of ammoniak in de lucht zit.

Verspreiding in Nederland

Overal in Nederland komen mossen voor; in totaal ongeveer 650 soorten. Een aantal soorten is heel algemeen zoals bijvoorbeeld het Purpersteeltje. Meestal zijn deze wijd verbreide soorten cultuurvolgers. Een mooi voorbeeld daarvan is Muurmos; deze rotsplant komt vrijwel overal in Nederland voor, als er maar een betonpaaltje of bakstenen muur te vinden is. Aan andere soorten is goed de verspreiding van de belangrijkste grond soorten terug te vinden. Zo komt het Klei Vedermos, vrijwel uitsluitend op de alluviale gronden voor.

Het (enigszings verouderde) beeld van de verspreiding van de Nederlandse mossen wordt enigszins beperkt doordat slechts een kleine groep mensen mossen als liefhebberij bekijken. In verspreidings kaartjes zoals figuur is het niet moeilijk de woonplaatsen van de meest actieve verzamelaars te herkennen. Zie ook mijn verhaal in het mossennummer van Natura in 1996 voor een toelichting op de verspreiding van algemene mossen in Nederland.

Studie van mossen

Dat mossen geen interne 'waterleiding' hebben, heeft een aantal consequenties. Mossen kunnen hierdoor niet erg groot worden en het is dus betrekkelijk eenvoudig hele plantjes mee te nemen voor bestudering. Verder zijn mossen erg gemakkelijk te drogen en vervolgens na jaren weer nat te maken, waardoor ze hun oude vorm hernemen. Dan zijn vrijwel alle details weer goed te bekijken. Voor mossenkenners zijn dit prettige consequenties. Een nadeel van het kleine formaat is echter dat de details ook erg klein zijn. Vaak is een microscoop nodig om met zekerheid te zeggen om welke mossoort het gaat. Bij mossen zijn de blaadjes een cellaag dik zodat de cellen met een microscoop goed te bekijken zijn.

Voor een eerste kennismaking met mossen buiten volstaat een goede loep en een deskundige(r) rondleider tijdens een excursie. Er zijn diverse mossenwerkgroepen, lokaal en landelijk, die u graag op weg willen helpen om mossen beter te leren kennen. Er worden zeer regelmatig excursie georganiseerd en ook zijn er korte en langere cursussen.

De landelijke mossen werkgroep van de KNNV, de Bryologische en Lichenologische Werkgroep is het onderdak van al diegenen in Nederland die zich met mossen bezig houden.

Voor informatie over mossen in Twente kunt u contact opnemen met:

H.Rudi Zielman
rudi{AT}twentsmos.nl


Date last modified: Sun Oct 18 2015

Please email any comments to: Rudi Zielman